home |
Vido's LogZine
recensies december 2001, januari en februari 2002
Het regent, een grote storm is op komst en ik ben in een goed humeur. Binnenskamers zorgt de gaskachel voor behaaglijke warmte en onder de pick-upnaald draait een goeie plaat. Het is een lp van een Duitse band op een Tsjechisch label. Eerlijk gezegd draait Tiger al sinds 2 februari regelmatig in huize Vido, maar ik was te lui mijn euforie aan het computerscherm toe te vertrouwen. Het enthousiasme is drie weken later onverminderd aanwezig. Volgens de site van het Duitse label Swing Deluxe is Tiger in 1999 uitgebracht. De hoes van de plaat vermeldt dat de LP is opgenomen in januari 2001. Het album lag toch echt voor het eerst eind vorig jaar in de nieuwbak van mijn locale platenboer. Vooralsnog beschouw ik het als een relatief recente release.
The Robocop Kraus is een vijftal jongens uit Henfenfeld. Ze openen hun LP verraderlijk met licht vervormde zang en een ritmebox als in goedkope new wave. Na de valse start begint het album pas echt in The Dead Serious. Let's get underground, zingt Thomas Lang. Hij weet zijn plek in de maatschappij en zet zich af tegen het establishment. We are people in the know, we'll never be like you. In Postmodernism Has Won This Time weerklinkt opgefokte little white punk soul met een wah-wah gitaar en een uit de schroothoop opgevist orgeltje. The Robocop Kraus is verbeten en politiek als Fugazi, klinkt als een serieuze Rocket From The Crypt zonder blazers en als The Make-Up zonder James Brown-citaten. Hun jeugdig elan wordt gedreven door een overdosis adrenaline. Zwalkend tussen hoop en wanhoop zijn de vocalen net niet hysterisch zodat nipt voorkomen wordt dat de stembanden tot bloedens tot stuk gekrijst worden. Tussen de songregels zitten regelmatig sterke oneliners. This life reminds me of a movie I confess/That's way better than a documentary I guess. Politiek bewustzijn gaat hand in hand met observaties over het falen in het communiceren met anderen, zoals met het meisje in Shaking The High Towers waarvan niet duidelijk is waarom ze zo afwezig is (is ze geestesziek of gedrogeerd?). Quiet Days In Cliché gaat over liefde zonder passie, een vrijpartij op de automatische piloot. You Make The Boys Shy heeft een refrein dat je gewoon mee moet zingen, zelfs in je eentje tussen de muren van de huiskamer.
Op de minste momenten is de keuze van geluiden niet zo sterk (de synthesizer in The Man Who Made Eastwood Look So Fine), maar dat blijken bij herhaaldelijk beluisteren niet terzake doende details. De muziek is voor het grootste deel vervuld van en opgeladen door de vele prikkels die de 21ste eeuw een mens kan geven. Uit Modern Attraction straalt de vurige wens meegevoerd te worden in de maalstroom van de moderne samenleving, er wel op lettend dat, waar nodig, gepast tegenwicht geboden wordt. Die drang is zo groot dat de liedjes er bij tijd en wijle van uit hun voegen barsten (Do we go haywire?). De jonge muzikanten zijn nog zoekende naar de beste manier om zich uit te drukken. Without compass but with certainty.
Turn on the stereo. (...) Puzzle me again!
De instrumentale muziek van Sand zit grofweg ergens tussen de luchtige dansbaarheid van Red Snapper en het einde-der-tijden-geluid van God (de band rondom huidige Techno Animal Kevin Martin). De groep zette op het tweede album Still Born Alive acht nummers die voor het merendeel een zeer losse structuur hebben en lijken te zijn ontstaan uit jamsessies. Nu zijn jamsessies vaak een bezoeking. Leuk om aan mee te doen (soms), een ramp om naar te luisteren (vrijwel altijd). Ik heb per ongeluk wel eens een jam meegemaakt waarbij Jan Akkerman de grote attractie was. Hij kwam iets te laat binnen, plugde zijn gitaar in en testte zijn versterker enkele seconden met verre van welklinkende en alle bochten uit vliegende noten. Het bleken de beste seconden van de hele avond te zijn. Gelukkig bouwt Sand de nummers juist op rondom verkeerde noten en lawaai.
De vijf bandleden doen niet moeilijk. Ze gaan losjes uit de pols loos. De drums in opener Airlock hebben de oppeppende motorik van Neu!, de smerig fuzzy bas hakt staccato op de tel, twee gitaren spelen hun eigen loopje en een contrabas geeft zangerige accenten. Het is een uiterst dansbare ondergrond voor de langzaam spelende trombonist. Langere stukken worden afgewisseld met korte fragmenten uit wat vast langere sessie zijn geweest. In Bromide Fist haalt elektronicawizzard Tim Wright zijn stem door een vocoder. Een gitaarakkoord van Neil Griffiths raast door een wah-wah pedaal. Het effect lijkt een beetje op een psychedelische versie van Trans Am. Als drummer Rowan Oliver in het dreigend kalme Body In The River de percussie ter hand neemt, wordt de ritmische basis gelegd door een drumcomputer. De sfeer wordt verder bepaald door drie losse noten op gitaar en een sampleloop van iemand die met moeite in- en uitademt. Als Oliver terugkeert achter de drumkit verandert het trage intro in een aanzet tot live drum'n'bass om net zo snel weer terug te keren naar het basistempo.
De loodzware, verminkte bas sleept zich voort in de vlotte zesachtste maat van Whalebone Smack. Oxhorn begint structuurloos met een hels kabaal, waarna Sand snel de draad weer oppikt en in mellow jazzy vaarwater belandt. Gelukkig wordt een gesamplede gitaar als stoorzender ingezet. De nadruk ligt het merendeel van de cd op het woord zwaar met uitstapjes richting overtreffende trap. Het heftigst tekeer gaan de bandleden in de afsluitende twee minuten van Rubber Eye. Simplistisch gebeuk gaat gepaard met krijsvocalen. De noise blijft op Still Born Alive constant binnen de banen van de steady beat. Het rauwe repertoire is als primitieve, rituele muziek voor een moderne wereld waarin gasmaskers worden gebruikt als dansmaskers.
Auburn Lull North Territoral/Van Der Graaf (7" op Zeal Records)
De prettig geprijsde Darla-serie is een goede manier om nieuwe bandjes uit Amerika en Europa te ontdekken. Je moet dan wel houden van toegankelijke indiepop met een hang naar de jaren tachtig. De gitaareffecten in veel nummers hebben ontzettend veel weg van de manier waarop Robin Guthrie (Cocteau Twins) gitaren dankzij studio-effecten bewerkte. De invloed van het neopsychedelische Flying Saucer Attack (1985-2000) duikt op in de bijdragen van Aarktica, Mahogany, Saloon, Mus, Auburn Lull en Coldharbourstores. Memphis uit New York doet me aan de zoete indiepopfolk van Shellyan Orphan denken. De vreemde eenden in de Darla-bijt zijn de rootsrock van My Morning Jacket (een van de exclusieve tracks op de cd), het directe geluid van Life Without Buildings (met een nummer van hun twee jaar geleden verschenen album), het Beckiaanse Phiiliip en de luchtige elektronica met droog opgenomen gitaar en Franse stemsamples van Metrovavan. De zanger van The Blood Group klinkt net zo vrolijk als Robin Proper-Sheppard van Sophia. The Wake lijkt rechtstreeks uit de Factoryschool te komen. Ze gebruiken primaire Joy Division drums en een flink dot galm op de monotone mannenzang. Dit lijkt Section 25 wel. New Sounds! staat op de hoes vermeld. Dat zou ik zeker met een korreltje zout nemen.
Een week na de Darla-compilatie kocht ik de 7" van Auburn Lull. Ik ben namelijk muzikaal volwassen geworden in de jaren tachtig en dus gevoelig voor muziek die nostalgische sentimenten aanwakkert. Muziek moet wat mij betreft vooral van nu zijn, een soundtrack voor bij mijn dagelijkse bezigheden en een commentaar op de omgeving waarin ik me voortbeweeg. Nostalgie is terugkijken naar een voorbije tijd en dat doe ik liever met platen die in die tijd gemaakt zijn. Mezelf overgeven aan het verleden via nieuwe bandjes vind ik eigenlijk een zwaktebod, maar er is niet aan te ontkomen. Ik wil namelijk maar al te graag horen of en hoe bands van nu een eigen draai aan het gekoesterde verleden kunnen geven. Auburn Lull heeft zo'n drie jaar gedaan over de twee nummers die op hun single staan. Ze werkten er aan in de herfst van 1988, de winter van 1999 en de zomer van 2000. De Amerikaanse groep houdt de in Nederland nauwelijks opgepikte Michigan space rock (Windy & Carl, Füxa) in leven. North Territoral bestaat uit langgerekte synthesizertonen, lang aangehouden gitaarakkoorden, een prehistorische ritmebox en een schijnbaar geestelijk afwezig zingend duo. De instrumenten, de jongen en het meisje zijn gedrenkt in een onvoorstelbare echobak. De muziek klinkt als zweven in het luchtledige, een beetje zoals Brian Eno de Apollofilms van een soundtrack voorzag. Op de B-kant is Van Der Graaf (vernoemd naar progrockers Van Der Graaf Generator?) nog kouder en verder verwijderd. Iele en ijle hoge tonen, zowel afkomstig van snaren als van toetsen, komen ternauwernood uit boven een geruis als uit een lekkende gaskraan. Pas als het ruizen verstomt, echoën gitaren en stemmen duidelijker hoorbaar aan de horizon. De muziek lijkt even stil te staan, als een oude video bibberend op freeze frame. En met de muziek lijkt de wereld stil te staan. Heel even maar.
Aan de ene kant verbaast het me dat deze muziek tegenwoordig nog gemaakt wordt, maar tegelijkertijd ben ik blij dat de jeugd van tegenwoordig niet alleen maar met een rip-off van The Human League aan komt zetten. Misschien is dat wel wat me het meest bevalt aan deze single. Wie weet zorgt de band ervoor dat genegeerde en vergeten geluiden (opnieuw) gehoord worden. Het debuutalbum van Auburn Lull wordt binnenkort opnieuw uitgebracht via Darla, later dit jaar gevolgd door een tweede cd.
Iets meer dan tien jaar na dato daalt Slint neder op Bristol. De invloed van Spiderland (Touch & Go, 1991) laat nog steeds zijn sporen achter. De drie heren van Gauge (Damian op bas, Flo op drums en zanger Ben op gitaar) houden het geluid op de mini-LP The Gatehouse kaal, langzaam en zacht. De basis van The First Touch bestaat uit twee akkoorden. De baspartij vult aan en kleurt in middels repeterende lijnen binnen de voort sluipende vierkwartsmaat van de drums. Ben's fluisterzang is nauwelijks hoorbaar. Slechts bij zeer nauwkeurig luisteren kun je zijn woorden ontcijferen. Ik vang flarden op: I go down (...) I feel nothing on the first touch. De teksten zijn vaak in tweede persoon enkelvoud, een perspectief dat ook regelmatig door Slint werd gebruikt, zoals in hun meesterstuk Washer, een van de meest aangrijpende afscheidsliedjes die ik ken. Gauge kopieert Washer in Sevenend. De band mist verfijning en pakt compositorisch verre van verrassend uit. De instrumenten zijn tot aan de afsluitende maten zonder effecten heel dicht bij de microfoon opgenomen. De akkoordenreeks vormt een cirkelend patroon. Ben praatzingt als Brian McMahan met een Brits accent. Het is iets teveel een kopie van het eerder genoemde voorbeeld en als tegen het eind de drums onbeholpen trommelend invallen is de band me kwijt.
Op kant B krabbelen de Britten overeind dankzij de remix van Third Eye Foundation. Hij versnelt de trage tred door extra drums in de maten te stoppen. Het liedje The First Touch, dat we in de originele versie op kant A tegenkwamen, wordt omringd door onwerelds klinkende viool- en stemsamples. In Surface worden lichtelijk ontstemde gitaarsnaren een voor een in driekwartsmaat aangeslagen en zorgt een overstuurde gitaarsolo voor het ontladen van de spanning. De mini-lp sluit af met (The Last Letter), een geluidssculptuur van lage, achterstevoren afgespeelde gitaarfeedback. The Gatehouse klonk in de platenzaak veelbelovend, maar thuis ga ik er niet stijl van achterover. De groep is nog teveel zoekend naar een eigen geluid.
Miaow. Iva Bittová opent als een Michelle Pfeiffer in Batman Returns. Even speels als mysterieus. Haar verleden als actrice komt tot uiting in de beweeglijke manier waarop ze met haar stem omgaat. Ze kan fluisterzacht zijn, kreunend van tevredenheid, rollend met de R, klikkend met de tong langs haar gehemelte. Binnen hetzelfde nummer bereikt ze met geknepen stem, soms heftig vibrerend, hoge hoogtes. Neuriënd en scattend, of gewoonweg zingend in het voor mij onverstaanbare Tsjechisch. De in een muzikale familie geboren Bittová (22 juli 1958) studeerde drama in Brno, was actrice in avant-garde gezelschappen en te zien in enkele speelfilms. Ze keerde terug naar de en nam vioollessen van Rudolf Stastny. Studeren doet ze nog steeds, zich bekwamend in voornamelijk klassiek repertoire. Met haar man, de drummer Pavel Fajt vormde ze in 1986 de progressieve rockformatie Dunaj. Na twee albums en vier jaar samen musiceren ging ze solo verder en combineert ze op eigenzinnige wijze folk en avant-garde.
Bittová heeft niet alleen de gave van de veelkleurige stem, ze vormt tevens een eenheid met haar instrument. The violin is one of the finest musical instruments. It shapes and transforms me, awakens my feelings and emotions, fulfils me in the term, pointing to the highest values in my attitudes to music, to other people, and to myself, legt ze uit op haar website. De stemexperimenten gaan niet zover als Diamanda Galás of de Nederlandse Greetje Bijma. Bittová blijft op de in Bratislava opgenomen cd Cikori dicht bij de Oost-Europese folkmuziek die ze combineert met jazzelementen. Kenmerkend voor de composities is dat Bittová vaak meezingt met de melodielijnen die ze op haar viool speelt. Ze wordt daarbij regelmatig vergezeld door de trompet van František Kucera. Tegen het einde van het nummer Kocka doet hij een vraag-en-antwoord-spel met haar. Muzikant en instrument vormen vaker een eenheid zoals bijvoorbeeld in het korte moment in Mravenci waarbij percussie en stem tezamen als een ratelende typmachine klinken. In Polykacka Nožu worden feestelijke ritmes gemakkelijk afgewisseld met onvervalste melancholie. Zapiskej begint als een Middeleeuws dansnummer en verandert halverwege van kleur als contrabas (Jaromir Honzák) en akoestische gitaar (Vladimir Václavek) een rustig loopje in vijfachtste maat spelen, ruimte gevend aan trompetsolo en de zang en viool van Bittová. De repeterende motieven van drummer/percussionist Miloš Dvorácek op steeldrums in het bezwerende Kridla hebben het effect van versnelde gamelan. Het maakt het nummer tot een van de hoogtepunten van een plaat die opvalt door afwisseling en spelplezier. De korte afsluiter Kazu is het enige freejazz moment op een verder zeer toegankelijke cd.
Samen met drumster Katherina Ex van The Ex toert Iva Bittová deze maand door België en Nederland.
Net als bij films van David Lynch weet ik bij Dntel niet of ik wakker ben, slaap of in een halve droomtoestand ben beland. Niets is wat het lijkt. In openingsnummer Umbrella wordt de grote stad door filters gehaald en verborgen achter een sluier van miezerige regen. Langgerekte orgeltonen begeleiden zanger Chris Gunst (van de band Beachwood Sparks) als hij wandelt door uitgestorven straten. You can turn the city upside down like an umbrella, but it won't keep you dry. Op het album van Dntel lijken verdwaalde zielen langs elkaar heen te lopen in een onpersoonlijke metropool. De nummers gaan in elkaar over zoals wegen en stegen elkaar tegenkomen op een verlaten kruispunt. Singer-songwriter Mia Doi Todd zoekt haar weg over elektronische golven, ijle xylofoonlijnen en versnelde, ver verwijderde vioolorkestsamples. How can you love me if you don't love yourself? vraagt ze zich af. Todd wordt omringd door echo's van haar eigen stem. We're not going anywhere. De onheilspellende rust van het liedje roept de verontrustende droombeelden op van The Brothers Quay, het filmduo dat ondermeer singles van His Name Is Alive perfect op poëtisch sinistere wijze middels videoclips illustreerde.
De nacht valt. Het donker nadert. Wind waait langs flatgebouwen. Generatoren zoemen diep onder het asfalt.
Jimmy Tamborello (Figurine, ex-Strictly Ballroom) van Dntel is op zijn debuutalbum heel consequent in het gebruik van geluid. Zo vindt je slechts zeer zelden in zijn ritmes de snaredrum terug. Zijn voorzichtige drumtracks bestaan voornamelijk uit basdrum, hi-hat en tikken op de rand van de snare. Orkestrale klanken zitten vaak verborgen in de mix zoals de violen in Fear Of Corners, laag en traag als in het repertoire van GAS. Aan het slot desintegreert het nummer tikkend en krakend. Beluisterd in halfslaap vervormen dagelijkse geluiden in een hartslag waarin elke klank lijkt verweven. De cadans van treinwielen over een spoorlijn, een gesprek dat gevoerd wordt in een nabijgelegen kamer, de accordeon op de hoek van de straat. Alles komt tezamen en beweegt zich ongemakkelijk voort als een sculptuur dat de geest heeft gekregen. Wat eerst een heldere structuur lijkt te hebben, raakt plotseling in verval. Zelfs de zanglijnen zijn dan niet meer coherent, zoals in Suddenly Is Sooner Than You Think. Outside. Under. Around. Backward. Into the crowd, fluistert Meredith Figurine slaapwandelend tussen de menigte.
In Dreams, playbackt acteur Dean Stockwell in de film Blue Velvet. In Dreams, zingt Rachel Haden (That Dog) zacht in Why I'm So Unhappy. De houvast die ze heeft zijn de zachte gitaarnoten van Brian McMahan (ex-Slint, The For Carnation). Rachel neuriet over broeierige violen heen. Een bloedmooi moment al blijf je op de hoede voor wat achter al dat moois te voorschijn kan kruipen. Het Lynchiaanse landschap toont aan de oppervlakte rust, schoonheid en zekerheid. Daaronder broeit het gevaar en brokkelt de bodem langzaam maar zeker onder je voeten weg. In Fireworks wordt de rustig voortstampende basdrum wreed onderbroken door een drumsolo. Voor het eerst op de cd horen we een snaredrum. Het mag niet lang duren. Dntel verscheurt het geluid heel snel met hulp van elektronische effecten zodat de steady beat, ietwat ontdaan na de aanval, de draad op kan pikken. Het voorlaatste en door Benjamin Gibbard (Death Cab For Cutie) gevoelig gezongen nummer (This Is) The Dream Of Evan And Chan is vergeleken bij de eerdere tracks bijna een popliedje zoals The Notwist ze tegenwoordig pleegt te maken. Het lijkt wel vrolijk. Schijn bedriegt. It was perfect until the telephone started ringing.
Het leven is vol mogelijkheden, volgens de titel van het album. Er kan ons van alles overkomen. Dntel doet, net als in een sleutelscène in Lynch's nieuwste film Mullholland Drive, vermoeden dat om de hoek van de muur onheil ons staat op te wachten. Life Is Full Of Possibilities is de gok meer dan waard.
Ten And Tracer Keylemon Reports (lp op U-Cover Records)
Wat een stilte op deze pagina, zal de vaste bezoeker van deze site denken. Sinds 8 januari geen plaatje meer besproken! Komt die Vido tegenwoordig wel eens in een platenzaak? Natuurlijk wel, maar in de winkels liggen nog niet genoeg interessante albums, singles en 12" EP's met het jaar 2002 achter de (c). Afgelopen weekend kocht ik veel tweedehands (ondermeer Moondog, Her Space Holiday) en heb ik mijn hiphopachterstand ingehaald (Aesop Rock, Clouddead, Missy Elliott). Niet elke plaat kan ik overigens bespreken. Een weloverwogen oordeel kost enige tijd en voor je het weet loop ik achter en heb ik een Manhattan aan onbeluisterde cd's in de huiskamer liggen waar ik nooit meer doorheen kom. Ik beperk me tot de krenten uit de pap en bespreek alleen platen waar ik echt enthousiast over ben of, in een enkel geval, helemaal niet goed van word. Een andere reden waarom ik deze maand achter loop is het recenseerwerk voor het enige nationale underground muziekblad dat Nederland rijk is: FAKE. Het nieuwste nummer is in aantocht en ik zit tegen een deadline aan te hikken.
Vandaag sta ik even stil bij een genre waar ik tot voor kort niet echt een naam voor kon bedenken. In december duwde mijn dealer te GET Records me zowel de LP Keylemon Reports van Ten And Tracer in de hand als de cd Far Away Trains Passing By van Ulrich Schnauss. Die laatste plaat werd me tijdens het recente bezoek aan het Groningse Platenworm ook al aangeraden door collega-Subjectivist Paul Schwarte. Beide platenverkopers hadden een naam voor deze rustige dancevariant, maar de termen die ze beiden afzonderlijk gebruikten zijn me ontschoten. Luisterend naar het nummer Nobody's Home (waarin, gezien de titel van het album, gek genoeg geen treinen maar vliegtuigen voorbijrazen) van de cd van Schnauss schiet me plots' een aardig etiket te binnen: kabbelhouse. Dat klinkt beter dan het eerder door mijn hoofd rondspokende Oibibiohouse, al dekt die term ook wel de lading voor het new age-sfeertje dat de plaat oproept. Kenmerkend voor kabbelhouse is het rustige tempo, de basdrum die niet op elke tel maar meestal op of zeer nabij tel 1 en 3 zit, de cleane en warme synthesizergeluiden (waarschijnlijk allemaal presets) en de extreme tonaliteit. Als er toch een dissonant gebruikt wordt dan is het er een die al ten tijde van Mozart door een breed publiek werd geaccepteerd. Die zuivere aanpak zorgt voor het ontbreken van een emotionele lading in de muziek, hoeveel mineurakkoorden Ulrich ook gebruikt. Drums dreigen wel eens iets scherper te worden, al durven ze nergens over de schreef te gaan. Slechts in het regenachtige Molfsee duikt een stemsample op.
Bij Ten And Tracer klinkt de apparatuur iets goedkoper en minder warm. Ulrich Schnauss werkt graag met geluiden die lijken op warmbloedige instrumenten. Zo niet op Keylemon Reports waarop Jon Canupp uit Longmont Colorado de akkoorden onbeschaamd synthetisch houdt. Vergeleken met Schnauss ligt het tempo iets hoger en zijn de arrangementen kaler. Harmonisch valt er minder te beleven; de herhaling van de twee noten in track A2 is zelfs saai te noemen. De lp wint wel aan dansbaarheid. Het label vergelijkt de muziek met Boards Of Canada, maar dat vind ik iets te veel eer. De overeenkomst tussen Far Away Trains Passing By en Keylemon Reports is niet alleen dat het allebei debuutalbums zijn, ook het artwork is vergelijkbaar. De hoezen tonen kleine mensen omringd door grootse natuur. Kabbelhouse roept blijkbaar het beeld op van wijdse landschappen. De hoes van Ten And Tracer geeft overigens geen enkele informatie over de maker. Internet biedt uitkomst. Op zijn site zie ik nu pas dat hij meneer Schnauss in zijn lijst met favoriete platen heeft staan. Er is blijkbaar wederzijds respect.
De oervaders van de kabbelhouse zijn Ian Harvey Cooper en Paul John Hammond van het Britse Ultramarine. Hun album Every Man And Woman Is A Star (Brainiak Records, 1991) staat vol lieflijke dance die eerder uitnodigt tot doezelen op de bank dan je verleidt tot een dansje. Het citaat in het cd-boekje is typerend voor kabbelhouse: There is music for the body and there is msic for the mind. Music for the body picks you off the floor and hurls you into physical activity. Music for the mind floats you gently downstream, through pleasurable twists and turns, ups and downs, rapids and calm waters. And sometimes there is music for the body and for the mind. Op de hoes van Every Man... staat een vredesduif getekend en prijkt een foto van een gelukkige hippiefamilie. Live in Paradiso, in het voorprogramma van Björk tijdens haar eerste Nederlandse solo-optreden, stonden op het podium twee gewone Engelse jogens die gezien hun postuur niet vies waren van een biertje. Visueel was hun optreden net zo opwindend als door het raam kijken bij EasyEverything, maar aangenaam was het zeker. Hun muiek kabbelde prettig voort als een helder beekje op een zonnige zaterdag. Bij kabbelhouse is er geen gevaar voor de volksgezondheid.
Plastik I Am Systematically In Love With You/One Dimensional
Cowboy (7" op Static Caravan)
Mir Year Of The Monkey (7" op El Presidente)
MOtel Hey Hey/Howard And The Robot (7" op Sickroom Gramophonic
Collective)
Het zijn niet altijd de meest recente singles
die ik door mijn zeer gerespecteerde platenboer op zaterdag in mijn handen
laat duwen. Een plaatje uit 1999 kan ik eigenlijk niet meer op deze plek bespreken. Het nummer Skywave, te vinden op kant A van Other People's Children, staat echter ook op het meer recentere album Field Of Sadness dat door Library Records is uitgebracht. Eind vorig jaar verscheen via het Berlijnse Morr Music de single On A Clear Day. OPC komt uit Melbourne en
bestaat uit de dromerige zang van Nicole Lowrey en elektronische foefjes van Cailan Burns en Jason Sweeney. Het zweverige Skywave doet denken aan Britse elektronische wave. Minderjarig klinkende vrouwenzang wordt vergezeld door zoete synthesizerlijnen en een bas die los lijkt te willen staan van de monotone ritmebox. Het drumpatroon wordt gevarieerd door het te filteren. Op kant B is de bas lager en dieper en is het ritme een grove loop met flinke nagalm. OPC anno 1999 stond voor indiedub met wat vage noten ter aanvulling. Ik ben benieuwd hoe ze de laatste twee jaar zijn gegroeid.
Net als de single van OPC is die van Plastik al wat langer uit. De
bandnaam is goed gekozen want I Am Systematically In Love With You klinkt als de muzikale variant van plastic. Het is lieflijk en blij voortkabbelende leestafeldance en kunststofpop waarbij de vocalist even is weggelopen voor het drinken van een glaasje limonade. In plaats daarvan zingt een vrouwelijke computerstem enkele malen de titel. One Dimensional Cowboy is grilliger dankzij een op een gitaar lijkend geluid dat tegelijk probeert te soleren als te praten. In de begeleiding zit een gesamplede contrabas. Deze fijne elektronica is warm, toegankelijk en bescheiden en zou niet hebben misstaan in de catalogus van Darla (denk aan Flowchart, Flowtron, Sweet Trip en Technicolor).
Britse indiepop komt niet bepaald met bakken tegelijk mijn gestaag groeiende collectie binnen, maar Mir uit Leeds is van harte welkom. Niet het minst omdat
Year Of The Monkey op kant A van hun al eind 2000 opgenomen en pas veel later uitgebrachte single is geremixt door Ian Crause. Ian wie? zullen jullie terecht vragen. Ik heb het ook moeten opzoeken, maar toen ik zag dat het om een voormalig bandlid van Disco Inferno gaat, was ik zeer verheugd. Disco
Inferno is al geruime tijd ter ziele en de twee keer dat ze in Paradiso speelden waren rampzalig. Hun albums en singles bevatten echter een zeer
bijzondere mix van depri-liedjes omringd door onaardse elektronische effecten. Year Of The Monkey baadt in een flinke galmbak en is volgepropt met allerhande instrumenten (naast het standaard rockinstrumentarium onder andere een koor en kerkorgel uit de sampler en een zenuwachtig aangeslagen pianonoot) waardoor het liedje bijkans barst van de orkestrale bombast. Heerlijk. Gitarist Dan zingt slaperig een mineur aangezet refrein en zijn maatjes Christian, Adrian en Julian zorgen voor het bandgevoel. Palace en Ecouté, de beide liedjes op kant B, klinken heel erg als een Britse variant op Pavement. Het gaat van oe-la-la-la in het intro van Palace en de zang gaat in de coupletten vrolijk mee met de gitaarlijntjes. Gastmuzikant Richard Formby speelt een stoer jankende solo op lapsteel. Ecouté is kaler en ingehouden. De site van Mir is helaas sinds 25 november 2000 niet meer geüpdate, vandaar dat ik niet weet of we nog meer moois kunnen verwachten van deze Britten.
De meest opwindende single van de vandaag gesignaleerde vier is volgens mij ook de meest recente. Het kwartet MOtel bracht een (eerste?) single uit op Sickroom, een klein vinyllabel dat sinds juni 2000 actief plaatjes uitbrengt en verbonden is aan de Sickroom Studio, de thuishaven van de band Magoo. De eerste single van het label was een split-7" met onder meer KaitO en ook de band Bearsuit is een graag geziene gast. Emily, Jen, Bromley en Plug, de twee jongens en twee meiden van MOtel, gaan met kinderlijk enthousiasme vurig te keer in Hey Hey. Het is grrrlpower gewapend met een luid bliepend computerspel, riffs op jengelorgel en een bas die allen niet hadden misstaan op hele oude Fall-platen. De drummer is dol op zijn bekkens. Howard And The Robot is meer spacey zonder in de val van navelstaarderij te trappen. Een overstuurd orgeltje herhaalt enkele basisakkoorden en twee meidenstemmen zitten verstopt in de mix. Eenvoud heerst! Orgels rocken! Een 7"-single om heel blij van te worden.
Alle respect voor Aphex Twin, maar zijn label Rephlex heeft wel eens infantiele neigingen. Cut The Midrange... is daar een goed voorbeeld van. Dit nummer lijkt me ideaal voor een fijne compilatie. Het kopen van de single is wat minder bevredigend. Na het uittellen van 9 Euro en 3 Eurocent (in het verre verleden was dat bijna twintig piek) en na het thuis zien van de schamele negen minuten op het display van mijn cd-speler voel ik me een tikkeltje bekocht. Wat schotelt Cylob mij voor? Een zingende computer recht gehouden door een autotuner, een druk brekende en ratelende machinesnare, een knorrig basje, een lullig kerkorgeltje in de coupletten en brug, en elektronische kerstklokken in de refreinen. Cut the midrange, drop the bass, zingt de computer braaf keer op keer. Het apparaat vult deze mededeling aan met klassieke rave- en hiphopcitaten: Jack to the sound of the underground en Don't believe the hype. De boodschap is helder: pilletje slikken en stuiteren maar.
In het tweede nummer With This Ring lijkt de technostem beschonken en volgen sequencers hem gevaarlijk slingerend over het door een electrobeat geplaveide asfalt. Voordat je heel blij wordt van dit nummer is het alweer voorbij en word je opgeschrikt door wat op een mislukte grap lijkt. De computer zingt niet net als good ol' HAL 9000 het kinderliedje Daisy, nee, we worden getrakteerd op het traditionele What Shall We Do With A Drunken Sailor. Ja, je leest het goed en hoort wellicht, zonder de plaat zelf in huis te hebben, hoe Stephen Hawkin luid lallend en getooid met feestmuts op zijn rolstoel door de woonkamer heen suist. Pas bij de tweede luisterbeurt had ik enigszins vrede met het idee naar een niet al te serieus bedoelde noveltyplaat te luisteren. Een carnavalslied op Rephlex, wie had dat kunnen voorspellen.
30 december 2001
Various Artists Soothing Sounds For Raymond (A Compilation Of Music Inspired By Raymond Scott's Soothing Sounds For Baby) (cd bij het blad Badaboom Gramophone)Het blad Badaboom Gramophone werd eerder deze maand al genoemd als cadeautip door Alacrán. Bij de platenboer aan de Utrechtsestraat werd echter geen leeswerk aan mijn cd-exemplaar toegevoegd. Ik heb trouwens genoeg te lezen dit weekend (The Wire is nog lang niet uit en ik heb me waarschijnlijk flink verkeken op Cryptonomicon). Raymond Scott (10 september 1908 - 8 februari 1994) componeerde veelal muziek waar je niet gemakkelijk een boek of tijdschrift bij open slaat. Hij is het meest bekend van zijn hectische composities voor cartoons als Bugs Bunny, Daffy Duck en The Ren & Stimpy Show. Zijn muziek is daarnaast te horen in films als The Trouble With Harry (1955) en zijn klassieker Powerhouse komt maar liefst 17 keer langs in Honey, I Shrunk the Kids! (1989). Tijdens het vervaardigen van zijn baanbrekende werk werd hij ondermeer terzijde gestaan door collega en vriend Robert Moog, de beroemde synthesizerbouwer. Hij wordt op handen gedragen door een keur aan bekende muzikanten. Zo zegt Henry Rollins: It's those front-line types that go into uncharted areas, and pave the way for others. Life is short. Always go to the source, sources like Raymond-Scott. Er bestaan diverse coverversies van zijn nummers, van het filmorkest The Beau Hunks tot de experimentele improgroep Coffee. Rush verwerkte Powerhouse in het nummer La Villa.Strangiato (overigens zonder toestemming te vragen aan de componist). Veertien bands en solisten brengen op Soothing Sounds... een ode aan de reeks platen die Raymond Scott circa 35 jaar geleden uitbracht onder de titel Soothing Sounds For Baby (in Nederland op cd heruitgebracht door Basta Records onder productionele leiding van Gert-Jan Blom). Scott was met deze plaat (die net zo goed voor baby's als voor hun ouders was bedoeld) zijn tijd ver vooruit. Brian Eno mag dan midden jaren zeventig het woord ambient hebben uitgevonden, Raymond Scott was de pionier in het genre. De eerste vijf bijdragen op de tribute cd zijn babyproof. Alea begint in Lullaby met de ademhaling van een baby. Een digitale muziekdoos wiegt de luisteraar in slaap en anders zorgt de herhaling van het woord sleep daar wel voor. De Amerikaanse laptophooligans van Cex laten castagnetten ratelen en buigen als nieuwsgierige tantes hun hoofden over de kinderwagen. Ooooh, baby, verzuchten ze over een niet al te extreem verknipte akoestische gitaar. Hun And Now The Babies Are Playing Mozart For Their Children is een Windowlicker for infants. Bogdan Raczinsky laat hoge analoge synthesizers vibreren als een jolige Wendy Carlos. Geometric Farms leggen een comfortabel kussen onder de babyhoofdjes met hun aan oude Vangelis refererende toetsenwerk, het zachte percussiegetrommel en de hele lage basdrum. De dromerige stemming wordt voorgezet door Hausmeister. In hun bijdrage Stinner (ook te vinden op hun dit jaar verschenen album Unser) wordt een licht somber thema op kinderxylofoon gespeeld onder begeleiding van akoestische gitaarakkoorden. Vanaf de sprookjesmuziek van Marumari is het gedaan met de ongestoorde nachtrust van de pasgeborenen. De prettige bliepjes als vanuit een vooroorlogs computerspelletje worden, naarmate het nummer vordert, overstemt door scherpe, agressief vervormde feedbacknoten en steeds luidere en zich naar de voorgrond verdringende ritmetracks. Pas echt wakker worden de kleintjes wanneer Neerlands trots Solex in Goldwaffle een schoolklas getallenreeksen (een, twee, kopje thee) en woorden (appelboom) laat opdreunen ondersteund door de uit duizenden herkenbare samplekeuze van de Amsterdamse: een slepende roffel op de snare, een flard piano, spaarzame en repetitieve noten op een staande bas en de onverwachte saxuitstoot aan het slot. Schots en scheef is ook het korte Rhapsody In Glue van The Media dat bestaat uit rudimentaire flarden gefluit, percussie op pannen en deksels en snippers van een rocknummer vanuit de repetitieruimte. De rust keert tijdelijk terug bij de willekeurige maar wel netjes binnen de toonsoort drijvende warme new age-noten van Arovane. Bandruis zweeft er als een koor van nachtelijke krekels doorheen. Na de babytriphop van Casino vs. Japan jagen de Telstar Ponies het kroost de stuipen op het lijf met het indringende en tien minuten durende Calvin. De lo-fi opname van een drone op ontstemde viool en spookachtige vrouwenzang klinken bij elkaar als een grote, vertraagde doedelzak. Het hele nummer heeft de troosteloze sfeer van muffe studio's in grotestadskelders en benadert de onwezenlijke schoonheid van de in Nederland zwaar onderschatte The Tower Recordings (check vooral hun The Fraternity Of Moonwalkers uit 1996). De kleine zal bij jullie thuis (en anders wel bij de buren) onverbiddelijk in een onbedaarlijk krijsen uitbarsten. De compilatie eindigt vaag, mysterieus en een tikkeltje dreigend met Flowchart en Ensemble met daar tussenin Dominions die met de zachte mannenzang en collagevorm in Transistor Angels doen denken aan Nurse With Wound. Soothing Sounds For Raymond is een compilatie die de avontuurlijke geest van Raymond Scott een geslaagde hedendaagse interpretatie geeft. 26 december 2001
Chessie Overnight (cd op Plug Research)Het valt me op dat het eenvoudiger is een elektronische plaat te bespreken dan gitaarplaten. Elektronica weet nu eenmaal heel snel beelden op te roepen die zich simpel laten vertalen naar woorden. Stephen Gardner van Chessie maakt het me wel heel gemakkelijk. Op zijn derde album, waarop hij wordt bijgestaan door Ben Bailes, is reizen het centrale thema. Overnight beschrijft de schoonheid van lange nachtelijke tochten. Op de hoes zien we een donkere trein als een slang door een maanverlicht berglandschap slingeren. De nummers zijn als vergezichten. De luisteraar kan zijn gedachten op de horizon zetten en zich laten meevoeren. Op Chessie's eerdere albums (Signal Series uit 1997 en Meet uit 1999, beiden uitgebracht op het reeds ter ziele zijnde Amerikaanse label Drop Beat) werden de experimenten met gitaren en machines gecombineerd met (break)beats. Het ontbreken daarvan op Overnight maakt de muziek nog beeldender. De plaats waar onze reis gaat beginnen heet Electro-motive. In de verte zwermt een grote groep meeuwen boven de golfende branding. Een van de roofvogels is naderbij gekomen en giert cirkelend boven onze hoofden. Daylight klinkt als een fragment van een nummer van Seefeel. De trein heeft zich in gang gezet. De fade-out voelt aan als het binnengaan van een bergtunnel. Als we daar uit te voorschijn komen heeft de duisternis zijn schaduw over de bergen geworpen en worden we geleid door de diepe puls in K Tower. De gitarist die ons vergezeld raapt voorzichtige zijn noten op. In Pantograph Up houdt het sissen van de stroomtrein ons uit de slaap. We stappen over op Cross Harbor Interchange waarna de tocht een nieuwe wending krijgt op de Northern Maine Junction. We staan stil en zien dat de bergpieken plaats hebben gemaakt voor een wijde steppe. De immense ruimte wordt verbeeld door kale, vervormde hamers op snaren van een akoestische piano. Wit geraas komt dreigend dichterbij gekropen, maar de storm weet ons net niet pakken te krijgen. Overnight geeft je het gevoel dat het doel van de reis nooit bereikt zal worden. We blijven altijd onderweg. De plaats van bestemming opgeborgen in een droom. 23 december 2001
Min Songs For The Happy Few (7" op Grond)De Haarlemse band Min is nauw betrokken bij het ontstaan van Muze, een collectief muzikanten, schrijvers, filmmakers en beeldende kunstenaars. Het was daarom een verrassing hun single Songs For The Happy Few tegen te komen op Grond. De site van dat Haagse label biedt op moment van schrijven niet veel informatie omtrent deze release en de band die verantwoordelijk is voor de drie liedjes. Min is sinds begin 1999 bezig en maakte in eerste instantie noise in het kielzog van groepen als Swans en Sonic Youth. In de loop van hun bestaan zijn ze zich gaan concentreren op verstilling en minimalisme. Uit de bio begrijp ik dat ze niet willen blijven steken in het idioom van Nick Cave, Palace of Leonard Cohen. Toevalligerwijs zijn dat precies de drie namen die me te binnen schoten bij de eerste beluistering van de single. Uptempo Drinking Ballad had The Birthday Party kunnen zijn in hun latere periode aangevuld met een flinke scheut fluisterende Tom Waits. Een vrije pianist zoekt de toetsen af, brushes wrijven onregelmatig over de snaredrum. Pas later voegt een rustige bas zich prominent toe. Een kopstem vergezelt de fluisterzanger. A clock that's ticking against my will, wordt ergens gezongen. De stem in de breekbare ballad Not An Inch op kant B doet onvermijdelijk denken aan Will Oldham. De lieflijke zang contrasteert met de duistere teksten. De strofe There's blood on my shoes doet vermoeden dat het hier om een murderballad gaat. Aan het begin van Desire wordt in het Nederlands het ritme afgeteld. De somber donkere mannenstemmen klinken als een Leonard Cohen-tweeling en ook de paar eenvoudige gitaarakkoorden maken de vergelijking met de Canadese bard onafwendbaar. De kopstem van kant A keert terug in het tweede refrein: Desire/Desire is what it was/It's fire/It's fire is what it was. Min weet de sfeer goed te treffen al moet je wel in dezelfde stemming zijn om door hun muziek te worden meegesleept. Uit hun teksten doemt het beeld op van een verlangen dat allang is vervlogen. Daar heb ik voorlopig nog geen last van. 19 december 2001
Generation Aldi Generation Aldi (12" op Payola)Wat is dit een ongelooflijk domme plaat. Heerlijk. Over sommige muziek moet je gewoon niet te veel nadenken. Er staan nummers op met titels als Disco Sex en Fuck Me Down. Laten we er geen doekjes om winden en een 12" maken met een lager IQ dan de gemiddelde bewoner van Big Brother, zal de Duitse knoppendraaier Bülent Kullukcu gedacht hebben. Wie ben ik om hem dan tegen te houden. Super Aldi wordt gedragen door een vette electrobeat en een simplistisch voort ratelende sequencer. Het is schaamteloos retro en zo analoog als pest. Disco Sex is een stompzinnige discostamper met vocoder. Disco Sex is the only succes, meen ik te verstaan, maar pin me daar niet op vast. Het citaatje uit Funky Town in Fuck Me Down maakt de aanslag op de goede smaak compleet. Op kant B pakt Generation Aldi het een tikkeltje anders aan. Autobahnbreakdance is als een instrumentale versie van het eerste album van Nitzer Ebb (jeweetwel, die twee Britse jongens die in de jaren tachtig hun homo-erotische uitstraling vermengden met Leni Riefenstahl). De vocoder vervangt de slogans. In Jugo Chicks slaat de sequencer volledig op hol. Er is geen houden meer aan. De lampen in mijn kamer beginnen spontaan te knipperen en de onderbuurvrouw tikt met de achterkant van een bezem zo hard mogelijk tegen het plafond. Ik doe net alsof ik haar niet hoor, volledig in de ban als ik ben van deze niet serieus te nemen partykrakers voor de Nintendo-generatie. Het lijkt me ideaal dansvloervoer voor Gothic wave-feesten, alleen draaien ze dit natuurlijk nooit die twee keer per jaar dat ik er wel eens mijn kop laat zien. Damn. Nog meer Generation Aldi: een videoclip (Quicknet) van Bratislover, een wat softer nummer dat niet op de EP staat + een Duits interview op Partysan 16 december 2001
Accelera Deck/Sybarite (split-7" en deel 8 in de singleserie op Awkward Silence Recordings)Accelera Deck bestaat niet meer. Hun bijdrage aan deze split-single is het allerlaatste levensteken van Chris Jeely onder deze naam. Samen met Seana Mcgaha speelt hij vier korte liedjes op akoestische gitaren. Ze lijken in de verste verte niet op de elektronische muziek die hij eerder maakte. Hier komen geen stekkerdozen, verlengsnoeren of pluggen aan te pas. De wijze waarop de snaren worden beroerd is zeer elementair: van boven naar beneden aangeslagen in telkens hetzelfde harkritme. Wat betreft sfeer zit het derde liedje niet ver van Brand New Love (akoestische versie) van Sebadoh. Ik heb de teksten niet echt zitten volgen want tegelijkertijd met het draaien van de single bekeek ik de site van After The Flood, de nieuwe uitlaatklep van Jeely. De naam van de band suggereert de vloedgolf uit de Bijbel. Jeely heeft klaarblijkelijk schoon schip gemaakt in zijn leven en manifesteert zich openlijk en zonder terughoudendheid als praktiserend Christen. Het is niet alleen te lezen in citaten van de Franse dichter Andre Gide (Art is a collaboration between God and the artist, and the less the artist does the better) en jazzmuzikant Albert Ayler (Music is a prayer, a message from God, it is freedom beyond the material). Zijn religieuze overtuiging komt het meest naar voren in de dagboekaantekeningen, met name die van afgelopen oktober. Teksten, muziek en levenswijsheden hebben een zware spirituele inslag. Mostly this is personal insight which I believe to be a gift from God. You see it is important that you know my responsibility to give credit where credit is due, schrijft Jeely. Ik ben benieuwd of After The Flood (Jeely samen met een zekere Brad van de groep Plate Six) net zulke eenvoudige akoestische gitaarmuziek bevat of dat hij terug zal grijpen naar de elektronica. Het zal te horen zijn op het eerste album Everyday Magic dat in februari uitgebracht wordt door het label Bip Hop. Zijn afscheid als Accelera Deck is folk pur sang: simpel en puristisch. Kant B van deze splitsingle bevat overigens een nummer van Sybarite. Zijn mooi vormgegeven webpagina is iets te groot voor mijn kleine laptopschermpje. Lapsong bestaat uit een loop van vertraagde instrumenten (een klassieke Third Eye Foundation-truc), analoge ritmeboxen, een namaakpiano en gefilterde violen aangevuld met storingsgeluiden. Vernieuwend is het zeker niet. Sybarite biedt het bekende geluidspallet. Het is smaakvol gedaan en dat kan soms voldoende zijn. Helaas staat Lapsong ook al op de single-compilatie Placement Issues (LP op Static Caravan), een album waarvan de hoes niet vermeldt dat het om een compilatie gaat. Daar kom je pas achter als je single en album thuis op je gemak bestudeert. Zo ga je niet met trouwe en hard sparende platenkopers om! 13 december 2001
Yellow6 Lake:Desert (cd op Ochre)Otto von Schirach 8000 B.C. (cd op Schematic) Er is totaal geen connectie tussen deze twee platen. Ze staan gebroederlijk onder elkaar vermeld omdat ik ze afgelopen weekend tegelijkertijd kocht en het me thuis opviel hoe extreem ze van elkaar verschillen. Van de een word je hyper en van de andere dommel je geleidelijk richting dromenland. Laten we met de rust beginnen. Echt goede herinneringen heb ik vooralsnog niet aan Yellow6, want tijdens de eerste draaibeurt kreeg ik een zeurende maagkramp die me vervolgens de hele nacht wakker hield. De rest van de week kan ik de plaat niet draaien zonder een oprispende misselijkheid gewaar te worden. Dit euvel ligt meer aan mijn zwakke gestel (drie avonden live-muziek vraagt veel van een dertigplusser) dan aan de muziek. Lake:desert, het derde album van gitarist Jon Attwood uit Leicestershire, kabbelt, als de golven op de hoes, gemoedelijk voort in de beste traditie van Cocteau Twins (zonder zang) en Slowdive (nog steeds zonder zang) en de breed uitgespreide gitaartapijten van Flying Saucer Attack. De jaren tachtig (met een toefje begin jaren negentig) in optima forma. Sinds eind 1998 brengt Attwood platen uit die zijn opgepikt door John Peel en zijn gebruikt voor film- en televisieproducties. Filmisch zijn de geluidslandschappen die Yellow6 schildert zeker. De grond is soms iets te glibberig en glad, zeker als piano's worden ingezet. Voorzichtig tikkende drumpatronen zorgen voor de hartslag terwijl gitaren, badend in een warme galmbak, op gemoedelijke wijze door vingers beroerd richting vergetelheid echoën. Hoe anders bij Otto von Schirach. Het lijkt wel of iemand Chinees vuurwerk middenin mijn kamer afsteekt. Bij het label Schematic valt te verwachten dat elke milliseconde de beats een nieuwe wending nemen, maar dit overtreft alles. Von Schirach lijkt de grenzen van het toelaatbare te verkennen. Hoe ver kun je gaan in de IDM (of hoe het tegenwoordig heet in de constant veranderende dance-terminologie)? Volgens mij raast Von Schirach zo hard dat hij niet alleen per ongeluk een ander, parallel universum is ingeschoten, maar tevens zo snel de verkeerde bocht heeft genomen dat hij het bordje Doodlopende Weg over het hoofd heeft gezien. In de eerste paar nummers heb je nog niets door en ratelen de IDM-breakbeats zoals de geoefende luisteraar het gewend is. Je kunt er zelfs bij afwassen zonder dat het serviesgoed uit je handen glipt. Ome Otto gebruikt zelfs een vierkwartsmaat, wat betekent dat je er op zou kunnen dansen. Verstopt in het melodieloze geratel zit een stem geklemd, een vermorzelde, onverstaanbare rapper wiens teksten worden platgestampt zoals de Terminator in deel 1 van de gelijknamige filmcyclus (deel 3 schijnt onderweg te zijn). Tegen het eind van het derde nummer Tympanic Calcoolus lijken de atomen van God los en weerkaatsen ze op hol geslagen tegen de muren van een kernreactor. Von Schirach klinkt als een hyperactieve duivel die met meer dan twee armen tegelijk tientallen kortegolfradio's afzoekt en zijn zoektocht versterkt tot oorverdovende proporties. Plug in my brain cord android, roept rapper Mr. Soundwave. Had-ie niet moeten zeggen, want nu is zijn ziel overgeleverd aan de nukken van de machine en is er geen weg meer terug. Is er nog een plug voor mij over? Please? Voor degenen die geen vijftig piek willen uitgeven aan een import-cd die je gek maakt: leg de laatste cd van Hood in de lade van de speler, ga direct door naar track nummer 7 en zet de eerste 38 seconden op repeat. Dan kom je al een heel eind. 8 december 2001
FortDax Like Cream Inside Your Spine (7" op Static Caravan)Bola Pae Paoe (7" op Skam) Na opnieuw een lange concertavond neem ik op mijn vrije zaterdag de tijd een stapeltje singletjes te draaien. De ideale manier 7" singles te beluisteren is door ze een plekje te geven op een zelfgemaakte compilatie. Bij gebrek aan cd-brander doe ik het met ouderwetse cassettes. In de platenzaak heb ik al gehoord hoe de plaatjes ongeveer klinken. Zo is het gemakkelijk goede combinaties te maken op de magnetische band. De singles van Fortdax en Bola bijten elkaar zeker niet. Het Britse FortDax is de parmantige van de twee. Je kunt in Like Cream Inside Your Spine horen dat het geen mensenhanden zijn geweest die op statige wijze de pianotoetsen beroeren. Telkens als het korte thema opnieuw wordt ingezet vult FortDax (roepnaam Darren) het aan met nieuwe elementen, zowel ritmisch (typische Autechre-ritmes) als melodisch (synthetisch strijkorkest en koor). De muziek zit ergens tussen uitgelaten en melancholiek in. Ik kan zo snel niet beoordelen naar welke kant de meter uitslaat. Het snellere tempo in Tiny Pony Hoisted By Harness Into Moonlight laat er geen twijfel over bestaan: FortDax is opgewekt en vrolijk. Het afsluitende derde nummer Farther Along is van een heel andere orde. Er wordt in gezongen en het klinkt als een soort volksliedje dat neigt naar een kerkliedje. Elektronische muzikanten beginnen klaarblijkelijk steeds meer interesse te krijgen voor spiritualiteit. Hier kom ik later deze week op deze pagina op terug. Bola was gisteren in Paradiso tijdens de tweede avond van Sonic Acts een van de attracties. Ik zag in de verte een meneer met koptelefoon onduidelijke handelingen verrichten terwijl achter hem op een immens scherm kunstzinnige video's de aandacht afleidden. De 7" Pae Paoe op Skam (het dancelabel uit Manchester die consequent hun hoezen voorzien van Braille) wordt gedragen door duistere vocoderraps en typische Skam-bleeps & -beats. Als de violen hun intrede doen krijgt de muziek een zelfde melancholische sfeer als Massive Attack en arrangeur Craig Armstrong. Het beoogde doel is groots en dramatische van opzet. Het langzaam opgebouwde crescendo suggereert iets dat bigger is than life. Op kant B blijft Bola meer bescheiden. Koka Maim kan doorgaan voor een verwrongen versie van wat we op kant A hoorden. Een computerstem braakt getallen uit, morsecodes proberen met ons te communiceren zonder dat duidelijk wordt waarover ze met ons willen communiceren. Het klinkt als een snippertje audio uit de Toren van Babel. Bola biedt schoonheid die nergens over gaat. Als de ritmes zijn geëvaporeerd blijven de synth-akkoorden na-echoën. Ze laten een prettige nasmaak achter. 4 december 2001
Borthwick hollAnd Filliers Helene (cd op Temporary Residence)Vorig jaar kwam Temporary Residence in het bezit van een nieuw album van hollAnd (Trevor Kampman, ook opererend onder namen als Sea Saw en Magnetophone). Het label was zo onder de indruk dat het onlangs overging tot een rerelease. Verwacht ditmaal geen zoetig toetsenwerk. Helene is een nummer van 39 minuten dat slechts bestaat uit akoestische gitaren, de stem van Franse model en actrice Hélène Fillières (door het label gespeld als Helene Filliers) en de poëzie van Mark Borthwick (de kunstenaar die ondermeer verantwoordelijk is voor de hoes bij het album A Thousand Leaves van Sonic Youth). Het cd-doosje is dusdanig vaag dat het op het eerste gezicht geen aanwijzingen geeft over wat je nu eigenlijk in handen hebt. De tekst achter op de twee Polaroidfoto's van Borthwick geven je enige houvast en gelukkig is er de website van het label. In de jewelbox zit een vel papier met daarop een lang gedicht geschreven zonder interpunctie net als in het laatste passievolle en levenslustige hoofdstuk van Ulysses waarin Molly Bloom onverbloemd haar verlangens omzet in kleurrijk proza. A twist a flash a glow a smile in love. De Franse vrouwenstem leest het Engelstalige gedicht met licht accent voor in een lege kamer. De woorden worden welhaast zonder emotie uitgesproken. Je hoort in een naastgelegen ruimte mensen met elkaar praten, wat je duidelijkst merkt wanneer de muziek totaal afwezig is. Een stoel kraakt. De gitaren (ik meen er twee te tellen) spelen een minimaal thema dat minuten lang in hetzelfde akkoord blijft hangen. De cadans doet je bijna in een dromerige roes geraken ware het niet dat hollAnd zijn bronnen zo verknipt dat je telkens opschrikt van de plotselinge onrust die ontstaat. Of je schrikt van de stiltes die regelmatig voorkomen. Helene is wat dat betreft een gatenkaasalbum. De woorden uit het gedicht worden door elkaar gehusseld, achterstevoren afgespeeld, herhaald, versneld. Het kraken van de stoel wordt geïsoleerd en uitvergroot en vormt met snippertjes medeklinkers een elektronisch effect even willekeurig ritmisch als knikkers die van een trap afvallen. De cd heeft maar 1 nadeel: hij is flink aan de prijzige kant. Luister daarom zelf eerst goed voordat je eventueel tot aankoop over gaat. Tekst: Vido Liber Voor overige recensies kun je terecht in het archief. |